Gerrit van der Heide (1915-2006)
door: Evert de Boer
Gerrit Daniël van der Heide werd op 6 juni 1915 geboren in Rotterdam. Zijn vader had daar een herenmodezaak. Gerrit had geen ambitie om zijn vader op te volgen. Op jonge leeftijd ontwikkelde zich de passie voor de natuur. Na de basisschool en middelbare school ging hij naar de kweekschool (Pabo). Deze opleiding maakte hij niet af; het vrije buitenleven trok meer dan het onderwijs. Van 1938 tot 1941 was hij werkzaam als redacteur bij het Algemeen Dagblad en als reizend correspondent en medewerker op free-lance basis bij de Nieuwe Rotterdamse Courant. Als reizend correspondent schreef hij artikelen over de visserij op de Noordzee en over Finland.
In het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw was Gerrit al actief in de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Hij vervulde bestuursfuncties en verzorgde verschillende vormen van publiciteit, o.a. de NJN-schoolagenda. Hij kwam in een circuit van verenigingen terecht waar hij lezingen hield over natuurhistorische onderwerpen.
De NJN was voor hem een nieuwe wereld waarin hij de gelegenheid kreeg om een reis naar de Britse eilanden te maken. Op dat moment werd de schrijver in hem wakker. ’De Jan van Gent, een vogel van den oceaan’ werd in 1935 de eerste van een reeks van honderden publicaties over natuur en natuurbehoud en later over cultuurgeschiedenis en cultuurbescherming.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij medewerker van het Bureau Natuurbescherming in Apeldoorn (een onderdeel van het Ministerie van Cultuur) waar hij inventarisatie werkzaamheden verrichtte ter bescherming van natuurgebieden.
Vanuit het departement werd hij in september 1944 (17 september de Slag om Arnhem) samen met Dr. P. Glazema (Directeur van Monumentenzorg) ingeschakeld bij de evacuatie van de collecties uit het Arnhemse Gemeentemuseum en het Openluchtmuseum. In de geëvacueerde stad werden ook talloze particuliere kunstverzamelingen naar veiliger oorden gebracht. Met gevaar voor eigen leven bracht hij met anderen veel schilderijen en kunstvoorwerpen naar Kasteel Cannenburch in Vaassen vervoerd. Daarnaast fungeerde de kunstbunker bij Paasloo (Overijssel) ook als opslagplaats. Voor zijn inzet werd hij onderscheiden met de Museummedaille. Na de oorlog werkte hij mee aan de repatriëring van het weggevoerde kunstbezit. Zijn ervaringen legde hij vast in het indrukwekkende boek ’Onder de handen van de roovers vandaan’ (1946). In deze periode publiceerde hij ook boeken over de Biesbosch en over eendenkooien.
In 1942 leerde hij Klaske Jelsma kennen waar hij in 1946 mee trouwde. Ze woonden in Lemmer op een woonboot. Wat zal het een vreemde gewaarwording geweest zijn toen ze op een ochtend wakker werden en de boot helemaal scheef lag omdat die nacht het water uit de vaart was weggelopen waardoor hun woonboot scheef op de bodem kwam te liggen. In dat zelfde jaar verhuisden ze naar de pastorie op de Middelbuurt op Schokland. Een schitterende plek maar erg afgelegen.
Glazema maakte in 1946 Gerrit er op attent dat er een vacature was bij het Biologisch-Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit Groningen (BAI, Nu Groninger Instituut voor Archeologie). Gerrit reageerde en werd er assistent bij de beroemde archeoloog Professor Dr. A.E van Giffen. Enige tijd later trad hij in dienst bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort. Vanaf dat moment lag zijn werkterrein in de Noordoostpolder waar hij de opvolger werd van Professor P.J.P. Modderman.
Gerrit vertelde graag over de beginperiode. Elke week maandag ging hij met ’een tas geleerdheid’ naar Van Giffen, die hem overhoorde over de meegenomen boeken. Op deze manier werd hij bijgespijkerd wat archeologie betrof.
Van 1948 tot 1974 was hij hoofd van het oudheidkundig bodemonderzoek in de IJsselmeerpolders. Hij behoorde toen tot de Wetenschappelijke Staf van de Directie Wieringermeer (Noordoostpolderwerken).
Zijn meest succesvolle boek (’Van Landijs tot Polderland’) over archeologie verscheen begin zestiger jaren van de vorige eeuw en beleefde een aantal herdrukken.
De groeiende collectie archeologische vondsten kreeg een plaatsje in het kerkje op de Middelbuurt dat werd ingericht als museum. Niet alleen archeologie kreeg daar een plaats maar ook werden verzamelingen aangelegd van geologie en biologie. Ook kwam daar de eerste collectie scheepsarcheologie terecht.
Het museumterrein lag mudvol met ankers. De houten gebouwen die er toen stonden puilden uit van de vondsten.
Gerrit was de motor achter de oprichting van het Museum voor de Scheepsarcheologie te Ketelhaven, waarover hij ook de leiding kreeg. Dit verhuisde later naar het NISA (Nederlands Instituut voor Scheeps-Archeologie in Lelystad. Thans valt het onder het RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Door de vele vondsten van gezonken schepen in de IJsselmeerpolders werd Gerrit de expert op het gebied van Scheepsarcheologie. Hij schreef daarover in het boek ’Scheepsarcheologie, Scheepsopgravingen in Nederland en elders in de wereld’. Op dit terrein genoot hij internationale bekendheid.
Hij bezocht voor zijn werk o.a. Canada, de Verenigde Staten, Engeland, Polen, Denemarken, Filippijnen, Indonesië en Australië. Zowel in Nederland als in Duitsland en in steden als Kopenhagen, Helsinki, Turku, Stockholm, Oslo, Stavanger, Londen, Toronto, South Carolina, Kingston, Perth en Adelaide gaf hij lezingen.
Tijdens zijn reizen naar Australië bezocht hij Indonesië waarbij hij adviezen gaf voor de stichting van een maritiem museum.
In opdracht van de regering (1968) was hij betrokken als onderzoeker bij vier scheepswrakken van de Verenigde Oost Indische Compagnie (VOC) die voor de westkust van Australië lagen. Onder andere de Batavia was een van die schepen. Sinds 1971 had hij zitting in ANCODS (Australian-Netherlands Committee on Old Dutch Shipwrecks) Hij bezocht Australië vrijwel jaarlijks voor vergaderingen en overleg. Tijdens het 25-jarig bestaan van het Western Australian Maritime Museum in Fremantle in 2003 ontving Gerrit een hoge onderscheiding: Officer in the Order of Australia. Op de medaille staat: Awarded in Recognition of Contribution to Knowledge.
Vanwege de wrakken uit de VOC-periode was Gerrit van der Heide de man achter het Western Australian Maritime Museum in Fremantle in West Australië.
Vanaf 1970 was Gerrit van der Heide betrokken bij het VOC-schip ’Amsterdam’ dat in 1749 gestrand was bij Hastings in Engeland. Hij was daarin adviseur van het stichtingsbestuur, lid van de technische commissie en secretaris van de opgravingscommissie.
Hij werd in het stripblad Suske en Wiske opgevoerd als maritiem archeoloog in de strip ’Angst op de Amsterdam’.
In 1972 kreeg hij landelijke bekendheid door zijn presentatie van de Teleac-cursussen. Archeologie I en II, Geologie en Bedreigde Landschappen. De begeleidende cursusboeken en de scenario’s kwamen in nauwe samenwerking met hem tot stand.
Niet alleen natuur en cultuur boeide hem uitermate. Door zijn vele reizen kwam hij ook in contact met geologie.
Na het droogvallen van de Noordoostpolder kwam bij Urk een puntgave eindmorene van een gletsjertong te voorschijn waarvan de stenen aan de oppervlakte lagen.
Wietse T. Hellinga, Pieter van der Lijn en Berend Boelens zochten in de pastorie op Schokland beschutting voor het soms boze weer in de nog kale polder. Bij Gerrits kolenkachel kwamen ze op verhaal. Als er gegeten moest worden vertelde Gerrit mij dat er gegarandeerd een door Klaske bereide haas of konijn op het menu stond. Heel vaak kwamen ze in de voormalige pastorie samen om te praten over stenen op Urk of over gevonden stenen in scheepswrakken. Ideeën werden uitgewisseld, conclusies werden getrokken en plannen werden gesmeed.
Al deze bijeenkomsten zorgden er voor dat in 1954 de oprichting van Geologisch Reservaat P. van der Lijn bij Urk tot stand kwam. In 1964 kwam de geologica van P. van der Lijn in het bezit van de gemeente Noordoostpolder. Nadien werd de collectie uitgebreid met de fossielencollectie van Boelens en die van de moeder- en zwerfsteencollectie van Hellinga.
Voor de Collectie Van der Lijn, Boelens en Hellinga kwam er een beheerscommissie.
Gerrit is daar 40 jaar voorzitter van geweest. De Commissie reikt met regelmaat de P. van der Lijn-onderscheiding uit aan amateurgeologen. In 2015 werd deze voor de 13e keer uitgereikt. De eer viel deze keer te beurt aan Berend Jan Grotenhuis die al heel wat jaren de geologie- en paleologie-cursussen voor de Vrienden van Schokland coördineert.
In samenwerking met Hellinga en de Vrienden van Schokland kwam in het Schokkerbos de Gesteentetuin tot stand. Dit vanwege de kwetsbaarheid van het Geologisch Reservaat P. van der Lijn bij Urk.
Daarnaast heeft Gerrit geologie-cursussen samengesteld en uitgeschreven. Samen met Hellinga schreef hij het boek: ’Zwerfstenen’.
Hij stelde cursussen samen voor museumbeheerders en medewerkers en gaf deze cursussen zelf uit.
Ook in zijn nieuwe omgeving zette hij zich in als adviseur, vraagbaak, bestuurder en wetenschapper.
- De Vriendenkring, 35e jaargang nr. 2, 1995
- Gerrit van der Heide – Wie Is wie in Overijssel.
- I.M. Gerrit Daniel van der Heide, Piet J. Ashouwer in Grondboor & Hamer nr 5/6, 2006
- I.M. Gerrit van der Heide, Frits David Zeiler 2006
- I.M. Gerrit van der Heide, De Vriendenkring 46e jaargang nr. 4. 2006
- Gerrit van der Heide: Vijftig jaar in touw voor natuur- en cultuurbehoud. Zwolle, 1985
- De Vriendenkring, 44e jaargang nr. 1, 2004
- Clubhistorie. Geschiedenis van de vereniging Vrienden van Schokland (Internet)
- Kamper Almanak. Verschillende jaargangen.
- Middeleeuws Kampen, Alexander Jager. SPA uitgevers Zwolle, 2015